Met dat er nieuwe mensen naar de kerk komen en lid
worden van de gemeente en leiding geven
aan het gemeente-zijn, veranderen er ook dingen. Soms is dat even wennen. En
van enkele mensen hoor ik ook dat het niet went. Dat ze liever zien dat het
weer wordt zoals het was. Maar kan dat?
Gewoon alles terug draaien? En het weer doen zoals
we het altijd deden, jarenlang. En tegen de nieuwe generatie zeggen: het is
fijn dat u er een tijdje was, maar wilt u voortaan geen ideeën meer geven en
geen dingen meer veranderen? Nee hoor, we willen niet dat u weggaat! We willen
alleen dat u kerk-zijn vorm geeft, zoals wij dat altijd gedaan hebben, zoals
wij het fijn en goed vinden. Zou dat kunnen?
De vraag is dan wel: hoe ver wil je de klok dan
terugdraaien? Drie jaar terug? Dertien jaar terug, toen je nog Hoeksteen en
Pelgrimskerk had? Dertig jaar terug, toen het nog zo lekker deftig ging
allemaal? Driehonderd jaar terug, de nadere reformatietijd, de `gouden eeuw'?
Dertienhonderd jaar terug?
Tja... Dertienhonderdjaar terug kwam Willibrord in
ons land het evangelie brengen, gevolgd door Bonifatius. Er veranderde nooit
zoveel in ons volksleven en in onze cultuur, als toen. Alles ging op zijn kop. Dingen
die iedereen altijd zo gewend was geweest, kwamen onder de kritiek van het
evangelie te staan. Wat vroeger heilig was, was dat ineens niet meer. Christen
worden, óndergedompeld worden in het doopwater, dat was slikken voor onze
voorouders. Christus toebehoren en volgen brengt op onbekende wegen, in
niet-vertrouwd land.
Zo heeft het evangelie in ons land alle eeuwen
door naast heil en vrede ook onrust en spanning gebracht. `Ecclesia reformata
semper reformanda' zeiden onze reformatorische voorouders. Ofwel: een
hervormde/gereformeerde kerk dient altijd te blijven hervormen, reformeren om
het evangelie trouw te zijn.
U zegt, je zegt: maar voel ik me dan nog wel
thuis, is het dan mijn kerk nog wel? Is al het nieuwe soms goed en was hoe wij
het vroeger deden verkeerd dan? Hoewel ik van veel mensen hoor dat ze blij zijn
met hoe onze gemeente zich ontwikkelt, hoor ik ook weleens iemand zeggen dat we
niet moeten veranderen maar vooral moeten vasthouden wat we hadden.
Ik hoop niet dat u het me erg kwalijk neemt, maar
ik denk dat het af en toe goed is als we het gevoel krijgen `dit is mijn kerk
niet meer'. Het is namelijk uw of mijn kerk ook niet, nooit geweest zelfs. Het
is Zijn kerk. Wíj héten de mensen niet welkom, het is niet ónze club, we worden
welkom geheten door Hem `Die zozeer anders is'.
De kerk en een manier van kerk-zijn kan zó
vertrouwd worden, dat `de manier waarop' heiliger wordt dan de Heer van de
kerk. En als de Heer van de kerk mensen dan met Zijn Geest roept en inspireert
om verder te gaan met Zijn kerk, om iets te vernieuwen, grotere of hele kleine
zaken, dan voelen we ons ongemakkelijk, omdat `de manier waarop' ter discussie
staat. Natuurlijk, niet iedere verandering is een verbetering - ook wat we
vróeger veranderden was niet altijd een verbetering. Tegelijk zal `de manier
waarop' altijd en óveral waar het evangelie komt steeds weer ter discussie komen
te staan.
De Heer van de kerk is de Herder, die Zijn schapen
zoekt en roept. Hij heeft daar Zijn manieren voor. Ook in IJsselmonde. Hij is
ook de Heer van Marokkanen, Surinamers en Congolezen. Hij is ook de Herder die
Feyenoord-supporters, psychiatrische patiënten en snelle carrièremakers zoekt
en roept. Jong en oud. Rijk en arm. Blank, getint en bruin.
Steeds weer geeft Hij - God dank - ambtsdragers
aan Zijn gemeente die leiding geven. En die geïnspireerd door Zijn Geest niet
alleen heil en vrede brengen in de gemeente, maar ook veranderingen, met
bijbehorende onrust en spanning. Zou dat laatste zo niet moeten zijn? Waarschijnlijk
worden we allemaal het liefst met rust gelaten. In ons hart zouden we het
misschien het mooist vinden als `evangelisatie' hierin zou bestaan dat we aan
anderen mogen overdragen: `zo zijn onze manieren.'
Maar het punt, het probleem, is nou net dat ook
`onze manieren' niet heilig zijn en niet altijd even geschikt, om in deze tijd,
met en voor de mensen hier-en-nu vorm te geven aan gemeente-zijn. Verklaar je
`de manieren heilig' dan zal gemeente-zijn verstarren tot religie. Die manieren
(zó hoort het, zó deden we het altijd) worden dan het hart van de godsdienst. Enkelen
houden dit vol, maar anderen haken af. Wat dan overblijft is een fossiel, een
museumstuk. Waaruit de Geest geweken is (Die is ook niet meer gewenst). Nog één
tip, voor wie slecht tegen verandering kan: hecht niet te zeer aan je religie
(`de manier waarop'), maar aan je relatie met de levende Christus. Hij
verschijnt steeds in een andere gedaante (Marcus 16:12), maar ís gisteren en
heden dezelfde en tot in eeuwigheid!