zaterdag 17 oktober 2009

Waterbronnen

Een jaar of vijf terug waren we op vakantie in de Belgische Ardennen. We hadden een huisje gehuurd op een vakantiepark. Bij dit vakantiepark lag een gigantisch, werkelijk gigantisch groot complex wat waarschijnlijk óóit een bloeiend conferentieoord was. Ooit... Het was heel apart om van buitenaf al die zaalruimtes te zien en hotelgangen, waar al in misschien geen twintig of dertig jaar meer iemand was geweest. Overal stof; het had iets naargeestigs. Tegelijk had de huidige eigenaar kennelijk het ideaal om dat grote complex stukje bij beetje weer tot leven te krijgen. Een bijna onmogelijk opgave; als je niet ook de middelen hebt om zo'n groot complex te kunnen onderhouden.

Aan dat vakantiepark moest ik gisterenmorgen denken, toen ik in het bijbelboek Jozua over Aksa las. Aksa - kent u haar? Haar man, Otniël, kreeg een flink stuk land van haar vader, Kaleb. Maar dat flinke stuk land was dor en droog. Nadat hij dit gekregen heeft, gaat Aksa naar haar vader toe en zegt: `nu u mij dor land gegeven hebt, geef mij er ook waterbronnen bij'. Fantastisch vind ik dat. Ze zegt niet: we hebben niets aan dat stuk land dat u gegeven hebt. Ze zegt: bedankt voor het land... Maar we hebben er ook de middelen voor nodig om er iets mee te kunnen. We hebben ook waterbronnen nodig.

Ik ben zelf dankbaar voor de gemeente die aan mijn en onze zorg is toevertrouwd. Wát een mensen staan er nog in onze hervormde kaartenbak. En wat een enorme hoeveel mensen wonen er hier in dit deel van Rotterdam. Fantastisch... Schitterend... Maar, zonder middelen om dit te bewerken ziet het er uit als dat conferentie-oord in de Belgische Ardennen. Daarom ben ik zo blij met het verhaal over Aksa. Zij leert mij tot God te bidden: nu U me dor land gegeven hebt, geef mij er ook waterbronnen bij. Ofwel: geef ons Uw Geest, als levend water. En geef ons mensen, die zo vol zijn van Uw Geest, dat `stromen van levend water uit hun binnenste vloeien'. Kaleb gaf die waterbronnen aan zijn dochter. En zou onze hemelse Vader ons dan weigeren te geven wat we nodig hebben voor Zijn koninkrijk?

Afgelopen zondag lazen we in de kerk Jesaja 44: `Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nakomelingen. Zij zullen uitspruiten tussen het gras, als populieren langs de beken. De een zal zeggen: Ik ben des HEREN, een ander zal zich noemen met de naam Jakob, en een derde zal op zijn hand schrijven: van de HERE, en de naam Israël aannemen.

woensdag 14 oktober 2009

Achtervolging

Zaterdag waren we thuis getuige van een kleine achtervolging. Politie-auto's stoven van twee kanten onze straat in, polities op brommers schoten het zijpad naast ons huis in en achter ons huis bleek over het voetpad in het parkje ook een politieauto te rijden. Kennelijk had de verdachte zich in het parkje achter ons huis verscholen. Later hoorde ik dat het iemand was met een bivakmuts - wat hij op zijn geweten had zou ik niet weten. De agenten keken nog wat rond, maar na een kwartiertje vertrokken ze weer.

En toen zag ik vanuit het riet en de donkere struiken een man tevoorschijn komen die rustig wegliep. Ik belde nog 112 - maar eer het contact met de agenten ter plekke was gelegd, was de man verdwenen.

De bomen, het riet en het struikgewas hielden de man verborgen. Hij was zo één met zijn omgeving geworden, dat hij onzichtbaar was en niet gepakt werd. Naderhand moest ik denken aan die oergeschiedenis in Genesis: de mens die van de verboden vrucht gegeten heeft en zich vervolgens tussen het geboomte verbergt. En God die dan komt en vraagt: `waar ben je?'

Het trof mij om bij Elie Wiesel (... Toch raakt de zee niet vol, memoires deel 2) te lezen dat God die vraag niet stelt, omdat Hij het antwoord niet weet op die vraag. God wéét waar ik ben. Hij doorgrondt en kent ons. God hoeft ons niet als een agent te achtervolgen en te zoeken. Hij weet waar je bent. Toch stelt God die vraag: `waar ben je?'

Kennelijk is die vraag bedoeld om aan ons zelf te stellen: wáár ben ik... wáár ben ik mee bezig... met wát verschuil ik mij, wát maakt mij bang, wát heb ik verkeerd gedaan, wáármee durf ik niet voor den dag te komen? Waar kom ik vandaan? En waar ga ik naartoe? Hoe ga ik verder?

Het is goed die vraag van tijd tot tijd ook aan elkaar te stellen. Niet te zeggen: ben ik mijn broeders hoeder? Maar: waar ben je? Waar zit je ergens?

Ook missionair gezien is dit een leerzame vraag: géén achtevolgingsacties op touw zetten - waardoor mensen alleen maar op de vlucht slaan - verstoppertje gaan spelen. Maar oprecht - om die ander te dienen - de vraag stellen: waar ben je?

Mensen voelen haarfijn aan of een kerk erop uit is om te vangen, te veroordelen, op te sluiten...
Of dat een kerk van genade weet: waar ben je? Je hoeft je niet te verstoppen. Je mag tevoorschijn komen - met alles erop en eraan.

dinsdag 13 oktober 2009

Heilige huisjes...

In zijn fascinerende boek `De grote doorbraak' schrijft Derek Morphew het volgende: (p. 142)

`De levenskracht van Gods koninkrijk brengt de kerk tot leven. Het netwerk van menselijke relaties dat daaruit ontstaat, moet ernaar streven de aanwezigheid van het koninkrijk vast te houden, er uitdrukking aan te geven en over te brengen op anderen. De bestaande structuur vormt soms echter een belemmering voor de macht van het koninkrijk en biedt soms zelfs tegenstand.

Het koninkrijk kan verduidelijkt worden naar analogie van de slak en zijn huisje. Van het slijm dat de slak afscheidt, wordt het huisje gemaakt waarin de slak woont. Overal kun je lege huisjes vinden, zonder enig leven erin. In de loop van de kerkgeschiedenis heeft God opeenvolgende interventies van zijn koninkrijk aan ons getoond. Iedere keer is er een huisje gemaakt dat paste bij het leven van de kerk. Maar het pad van de kerkgeschiedenis ligt wel bezaaid met lege huisjes, waarin de structuur wel is blijven bestaan maar het leven is verdwenen. Het perspectief van het koninkrijk zou ons moeten genezen van een al te veel bezig zijn met de huisjes. (...) Ons oog moet gericht blijven op de doorbraak van het koninkrijk. Waar komt Gods interventie tot uiting? Waar worden zijn machtige daden verricht? Waar wordt de kracht van de toekomende eeuw zichtbaar? Het belang dat we in de huisjes stellen, zou alleen maar functioneel moeten zijn. Het huisje is heilig zolang de slak er woont. Als de slak eenmaal vertrokken is, is de vorm van het huisje niet meer heilig en het huisje zelf ook niet.'

De Geest zet Jezus' werk voort

Bij Erik Borgman (De werking van de Heilige Geest in de Europese cultuur en traditie) las ik het volgende mij inspirerende citaat:

`Volgens het Johannes-evangelie geeft Jezus de Geest als hij sterft. Deze Geest geeft niet alleen na Jezus' dood inzicht in wie Jezus was en is (Johannes 15,26) en brengt niet alleen in herinnering wat Jezus heeft gezegd (Johannes 14,26). Deze Geest zet Jezus' werk voort. Zoals Jezus zal de Geest van de waarheid getuigen en de weg wijzen naar de volle waarheid (Johannes 16,13). Daarbij zal deze Geest, en degenen die zich door haar laten inspireren, door de wereld vijandig bejegend en bestreden worden zoals Jezus vijandig bejegend werd en bestreden is (Johannes 14,17). (...) Het is de Geest die het mogelijk maakt hier en nu als zusters en broeders van de Gezalfde Jezus zelf rechtstreeks in relatie te staan met God, temidden in de onrustige wereld en de voortgaande tijd.'

dinsdag 6 oktober 2009

In vuur en vlam voor God

Als vandaag iemand zegt dat hij/zij in vuur en vlam voor God staat, dan fronsen we misschien de wenkbrauwen. Geloven is wel goed, maar laat het niet te radicaal of fanatiek worden... - zo is toch meestal de gedachte. We kennen de voorbeelden van mensen die naar ons idee doordraven.

We kennen ook de voorbeelden van mensen die drammen: we móeten in vuur en vlam voor God staan. Dat kan iets heel vermoeiends hebben...

Maar ik ken ook voorbeelden van heel prachtige mensen. Hun geheim is: Gód. Ze hebben ontdekt wie God, de Schepper van hemel en aarde, in Jezus Christus voor hen is. Het is alsof ze iets zó prachtigs, zó geweldigs gezien hebben, dat ze er helemaal verrukt van zijn, helemaal vól ervan. Kan dat? Niemand heeft toch God gezien? Dat is waar! Maar met de ogen van het hart, kunnen we er toch al een vermoeden van krijgen. Dat is geen drammerige passie, geen vlam die anderen verteert, maar een bron van geweldige vreugde, liefde en kracht. Op die manier hoop ik dat we ook als gemeente door de aanraking met Gods Geest meer en meer een gemeente zullen worden die in vuur en vlam voor God staat.